Het was 2008 toen KTM zijn eerste volwaardige Supersport introduceerde en daarmee de laatste stap naar een volledig assortiment zette. Ik herinner me nog goed de dag dat ik de RC8 voor het eerst in de Andalusische bergen mocht testen. Anders dan bij de meeste Supersport-presentaties, had KTM de moed om ons niet alleen op het circuit, maar ook op de bochtige landwegen rond Ronda te laten rijden. Een gedurfde stap die een gouden greep bleek te zijn en de ware kracht van de RC8 onthulde: het was een Supersport waar je ook op de weg echt plezier mee kon hebben.
Wat me destijds zo verraste, was het contrast tussen het agressieve, hoekige design en het daadwerkelijke karakter van de motor. De verschijning van de RC8 schreeuwde letterlijk "Ready to Race", terwijl het rijgedrag verrassend evenwichtig en toegankelijk was. Met 155 pk uit de V2-motor beloofde ze behoorlijk wat kracht, maar leverde deze op een ongewoon geciviliseerde manier. Dit stond in schril contrast met de Superduke R, waarvan de 120 pk veel wilder aanvoelden.
De RC8 volgde een andere filosofie - het was geen compromisloze hooligan, maar een precisie-instrument dat ook niet-racers toegang gaf tot hoge prestaties. Wat me toen vooral indrukte, was het aanpassingsvermogen van de motor. De zithoogte, stuurpositie, en pedaalopstelling - alles kon op de rijder worden afgestemd. De monteurs stelden ’s ochtends de motor af voor de weg en ’s middags voor het circuit. Deze veelzijdigheid was een absoluut uniek kenmerk in het Supersport-segment, waarin veel concurrenten waren afgestemd op de mythische "gemiddelde rijder" van 75 kg en 1,70 m lengte. "Ook KTM-ontwikkelaars eten graag varkensgebraad," zoals ik toen schreef – en dat merkte je duidelijk aan de ergonomie van de motor.